dinsdag 6 mei 2025

Sigrid Nunez, The Friend

E-boek, naar ik aanneem gebaseerd op de eerste druk, verschenen bij Virago Press, London 2018.

Blijkens de sticker op de voorkant kreeg Nunez (geb. 1951) voor deze roman de National Book Award for Fiction 2018. Daarvoor had ze al zeker zeven werken op haar naam staan, maar niemand lijkt haar daardoor al gekend te hebben. Met The Friend was het opeens raak. Iedereen lovend en de verfilming is er ook al (de trailer, die ik zag toen ik het boek uit had, leek me alles behalve aanlokkelijk wegens droogkomische zoetsappigheid).

Het is een bijzonder boek, en dat is het. Uit enkele recensies, ook van de Nederlandse vertaling (door Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap, verschenen bij Atlas Contact in 2019) begreep ik dat het helemaal geen dikke roman is, iets in de buurt van 200 bladzijden.

Mijn leeservaring was anders. Dat komt waarschijnlijk deels doordat ik het boek e-las, en e-lezen doe ik alleen als het donker is en ik eigenlijk moet gaan slapen of te vroeg wakker ben geworden. Dan raakt het lezen verdeeld over vele sessies, en niet ieder boek kan daar goed tegen. Dit wel. Ik bleef tot het eind geboeid en werd ook steeds weer verrast. Het was trouwens de tweede keer dat ik het boek las; de eerste keer kon ik het einde gek genoeg niet bereiken. En na de tweede lezing denk ik dat ik het best nog wel een keer zou kunnen lezen en er opnieuw door geboeid zou raken en er weer nieuwe lijntjes en thema's in zou kunnen ontdekken. En opnieuw is er een reden in mijn leven geslopen om me bezig te houden met thema’s als vriendschap, medemens, literatuur, dood, verdriet en rouw (en hond).

Het verhaal, en ik ben niet de eerste en zeker niet de enige die dit opmerkt, heeft eigenlijk maar weinig om het lijf. Een collega-schrijver, oud-schrijfdocent, goede vriend, soms zelfs geliefde, pleegt zelfmoord en  diens Echtgenote Drie vraagt de vertelster om de zorg op zich te nemen van de enorme Deense Dog die de zelfmoordenaar achter heeft gelaten. Niet zonder tegenzin neemt ze die zorg op zich en er ontstaat een hechte band met het beest dat getraumatiseerd is door het plotse verdwijnen van zijn baasje.

De roman draait echter niet zozeer om dat verhaaltje. Het is ook niet echt een ouderwetse roman, maar meer een amalgaam van teksten, van herinneringen, anekdotes over het gedoe dat het leven met een hond is, overpeinzingen over liefde, schrijven, literatuur en de veranderingen in de literaire cultuur, over dood, rouw en verdriet, dat alles gelardeerd met talloze referenties aan en citaten uit de wijde wereld van de internationale literatuur en culturele en filosofische essayistiek. Het is een rijk boek en lijkt daardoor ook een dik boek, denk ik.

De inhoudelijke rijkdom van het boek draagt bij aan de kwaliteit ervan. En het boek is ook goed doordat het goed geschreven is, onopvallend goed en helder. En ook is het goed doordat je, nu ja: ik, dan, al lezend steeds het idee blijft houden dat alle zijpaden, de talloze meanderkronkels, associaties en anekdotes iets met elkaar te maken hebben en meer licht zullen gaan werpen op de karakters van de twee hoofdpersonages, en dat van de hond, en op de aard van hun relatie.

De hoofdpersonages (haar vind ik wel aangenaam, hem vind ik een oude en zelfingenomen maar toch ook wel aardige witte man) hebben geen naam in het boek, worden ook door geen ander personage daarmee aangesproken. En verder heeft ook geen van de andere personages een naam, ook niet de drie (ex-) echtgenotes van de suïcidant (Wife One, Wife Two en Wife Three), alleen de conciërge van de flat van de vertelster heeft een naam, Hector, en de de grote Deense dog, Apollo. Nota bene: de ik-vertelster mag geen hond in huis hebben, op straffe van uitzetting. Ze krijgt het echter voor elkaar om Apollo de status van hulphond aan te laten meten, hoewel het meer de hond is die hulp nodig lijkt te hebben, maar dat de vertelster hulp nodig heeft in verband met het verlies van haar vriend, is beter te verkopen aan de therapeut.

Op een gegeven moment ontstond er in mijn hoofd verwarring doordat niet duidelijk was of de vertelster nog steeds (als het ware) het woord richt tot haar verscheiden vriend of toch tot haar nieuwe vriend, Apollo. Maar met die hond gaat het (ook) niet goed; die grote beesten worden niet oud. En de hond was de hond van de vriend, dus via dat beest is ook die man er nog een beetje en met hem kon of kan ze goed van gedachten wisselen over tal van onderwerpen. Aldus is het maar de vraag of de vertelster echt ontsnapt aan magical thinking, waar Joan Didion het over heeft in haar gelijknamige boek (2003) gewijd aan het overlijden van haar man.


woensdag 23 april 2025

Minke Douwesz, Zij kwam voor hulp

Velvet, Amsterdam 2024. Hardbackje (plm. 17 x 10,3 x 1,5 cm, ik las een bibliotheekexemplaar), 166 bladzijden; tweede deel in de reeks Velvet Pulpature.

Een van de eerste uitgaven van uitgeverij Velvet (zich noemende: Velvet Publishers), het tweede deel in een reeks van les-bi-queer pulpachtige literaire (dan wel literaire pulp-) werkjes, speciaal voor deze reeks geschreven. Wat betreft hoofdpersonage (een lesbische psychotherapeute) en de (inter)menselijke annex amoureuze thematiek is dit werkje zeker herkenbaar als een echte Douwesz, maar zo klein van omvang en zo beknopt van zinsbouw las ik er nog niet een.

Dat formaat en die stijl maken het boekje bijzonder draagbaar en toegankelijk. Het binnenwerk is ronduit prachtig, iets wat niet past bij de oorspronkelijke pulp. De slotzinnen van de publieklokkende tekst op het achterplat, die 90% van de plot al uit de doeken doet, jagen het boek wat sterker de pulp- dan de literaire hoek in, en misschien zelfs een enkele lezer op de kast:

Leslie’s beste vriendin verzint een list. Hiermee loopt ze echter wel een groot risico...

Maar de foto van de olijke kop van de schrijfster achterop geeft me goede hoop dat dit boek als het ware met een knipoog is geschreven, om niet te zeggen tongue in cheek. Precies waar ik weer eens zin in had.

En ja, Douwesz, voor haar 577 pagina’s dikke roman Weg (2009) gelauwerd met zowel de Opzij-Literatuur-  als de Anna Bijns-prijs, steekt in dit boekje meteen als een vlotte vertelster van wal. Pas verderop verschijnen de haar kenmerkende, soms al te opgerekte, tangconstructies – maar veel zijn het er niet. Ze vielen me evenwel op, omdat hun afwezigheid in het begin me opviel en ik dacht dat ze er misschien met het oog op de toegankelijkheid voor een breed publiek, terughoudend mee wilde zijn in dit, binnen haar oeuvre bijzondere, werkstuk.

Het boekje wordt op het achterplat getypeerd als een ‘onvervalste dystopische klimaatroman en een spannend lesbisch liefdesverhaal in een’. Dat klopt. Het verhaal speelt zich af in een behoorlijk centraal geleid Nederland anno 2084 (ja, zoals bij pulp hoort, ligt het er vrij dik bovenop), wat wil zeggen een Nederland waarvan het westen volledig is verwoest door de stijgende zeespiegel; koste wat het kost wil de regering behouden wat er nog van over is, zelfs met inzet van een avondklok voor vrouwen en andere gender- en sekserestricties. Aldaar vat de bijna afgestudeerde psychotherapeute Leslie een hartstochtelijke liefde op voor de jonge boswachtster Irina, een verboden liefde want een therapeute hoort zich niet op die manier te interesseren voor een cliënte. Romeo en Julia, maar dan uit een ander vaatje getapt. Het moet ook niet te moeilijk worden.

Soms wordt het verhaal me net iets te bakvisachtig (de personages lijken me daar eigenlijk te oud voor), en doet het denken aan een door Coca Cola gesponsorde highschool-movie: gewild spannend, een tikkeltje zoetsappig en met een onversneden blij einde. Maar iets anders moet je ook niet verwachten. Daarbij is het een uiterst vaardig geconstrueerd en verteld, vermakelijk en anders dan doorsneepulp georiënteerd verhaal.

vrijdag 18 april 2025

Antonio Scurati, Fascisme en populisme

Mussolini nu. Uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar. 6e dr.  Podium, Amsterdam 2024 (1e dr. 2024; oorspr. Fascismo e populismo, Z.p., Bompiani 2023). Paperbackje met flappen, 91 bladzijden.

Op het omslag heet de hooggeleerde heer Scurati de ‘Auteur van de beroemde Mussolini-romans’. Die als aanprijzing bedoelde opmerking deed bij mij geen enkel belletje klingelen. Scurati is, hoe dan ook, geboren in 1969 en is, volgens de achterflap, ‘schrijver, hoogleraar literatuur en columnist’. Dat eerste en dat laatste kan iedereen zijn, het middelste is geen garantie voor een goed schrijverschap, en precies dat bewijst Scurati met deze uitgetikte lezing, gehouden op de ‘Rencontres internationales de Genève’, ‘op donderdag 29 september 2022, enkele dagen na de Italiaanse Kamerverkiezingen’.

Ik kocht het boekje omdat ik onthutst ben over wat er in, onder andere, Nederland en de Verenigde Staten van Noord-Amerika (Rusland, Hongarije, Israël…) aan de gang is op het gebied van democratie en landsbestuur en omdat ik meer en deskundige ondersteuning voor mijn meningsvorming hierover nodig denk te hebben dan wat krant, digitale nieuwsdienst en weekblad en Animal Farm en Het nationaal-socialisme als rancuneleer me al bieden. Ik zag het ‘pamflet’ in de boekhandel liggen toen ik een ander boek afrekende en de boekhandelaar me intussen op de hoogte bracht van de intensiteit en de gevolgen van de afschuwelijke stadsbrand te Arnhem afgelopen maart; ik kocht het erbij, zonder grondige verkenning; van het boekje waren in 2024 in zes maanden evenveel drukken verschenen. En Hedy d’Ancona vindt het ‘Zeer de moeite waard.’ De uitgever noemt het op het achterplat een ‘soepel geschreven en urgent[…] pamflet’.

Maar het is vooral een onthutsend dom betoog. En potsierlijk. Brallerig, ook. Scurati lepelt allerlei algemeenheden over Mussolini op; daar lust hij kennelijk wel pap van, en daar spettert hij hier onhandig mee in het rond. Een werkelijke analyse van de situatie rond Mussolini en (bijvoorbeeld) Trump geeft hij niet. Alleen voor de hand liggende parallelletjes schetst hij met veel herhalingen en nog meer quasi-academische poehawoorden.

Om een leerzaam portret te kunnen schetsen van de rancuneuze Italiaanse politicus, staatsman en agitator vond Scurati het kennelijk nodig om Mussolini op te splitsen in een fascist en een populist. Vervolgens gaat hij in op Mussolini-de-populist, want hij ziet anno heden kennelijk wel populisme, geen fascisme. Maar waarom dan Mussolini? Omdat hij daar al een boel romans over heeft geschreven? En zijn die romans net zo wollig en warrig geformuleerd als dit ‘pamflet’?

Anders dan de fascisten van begin twintigste eeuw schakelen de populisten van nu hun politieke tegenstanders niet uit met geweld […]; [ze] houden […] zich aan de regels van de democratie: ze komen het parlement controleren en winnen de verkiezingen (behalve als ze het van tijd tot tijd aanvallen, zoals is gebeurd in de Verenigde Staten en Brazilië).

Wat een manipulatie van de werkelijkheid om een kunstmatige schets overeind te houden: zet gegevens die niet passen tussen haakjes en ze tellen niet mee, terwijl juist daar Trumps (latente) fascisme door zijn gouden populistische schijn naar buiten brak.

Over Benito oreert de professor: 

Hij begreep dat het fascisme niet alleen beschikte over geweld dat de tegenstander fysiek vernietigt, maar hij kon eveneens gebruikmaken van de verharding van het politieke leven om het denken mee te vernietigen; hij zou er daarna met enorme winst gebruik van kunnen maken, want dat alles zou een enorme opluchting voor de massa betekenen.

Duizelingwekkende woorden, maar onduidelijk, ondanks tweemaal ‘enorme’. Mussolini ‘zou’ van alles ‘kunnen’ doen. Lekker duidelijk. Waar verwijst dat ‘er’ naar? En wat is ‘dat alles’? Wat poneert de hooggeleerde Scurati hier eigenlijk?

Over wat hij noemt ‘de taalrevolutie van Mussolini in de journalistiek’ noteert hij:

[…] bovendien gingen al die klinkende, uitgeschreeuwde, veelal bulderende beweringen altijd vooraf aan het persoonlijk voornaamwoord enkelvoud: ik zeg, ik beloof, ik zal… ik, ik, ik. Opnieuw het personalisme. Het taalkundig personalisme komt ditmaal in de plaats van het complexe, controversiële, moeizaam discursieve pluralisme. De subjectieve vrijwilligheid voor de objectieve, rationele manier van denken.

Wat er in de eerste zin voor de dubbele punt staat, stemt niet overeen met wat erna staat. ‘Personalisme’ betekende tot voor kort iets anders dan wat Scurati er hier mee lijkt te bedoelen. Wat het ‘moeizaam discursieve pluralisme’ is, behoeft wel wat uitleg. Hoe de vierde zin samenhangt met de derde, is me een raadsel.

Ik bedoel maar… Het ‘pamflet’ heeft drie onderdelen, genummerd en betiteld: I. Fascisme, II. Populisme en III. Democratie. Dat laatste hoofdstuk begint met: ‘Laat me afsluiten met nog een persoonlijke herinnering.’ Hij doet maar, ik luister er niet meer naar. En terecht, want anders had ik dit moeten aanhoren:

Op het scherm van een vergeten teeveetje in een blinde hoek van het vertrek was een onbekende met veel vuur houweelslagen aan het uitdelen op een brokkelige muur.

Misschien is de vertaler ook niet zonder brokken door dit professoraal pamfletgepruttel gestruikeld. 

Sinds de Franse Revolutie hebben tien generaties vrouwen en mannen elkaar opgevolgd aan het firmament van de Geschiedenis, een onmetelijk groot, geducht en veelbelovend firmament. […] Bij nacht schitterde de Geschiedenis als een poolster eeuwig aan de hemel boven onze zorgen.

Dat is de kern van de derde alinea van dit dronken relaas. Maak daar maar eens chocolade van. 

 

maandag 14 april 2025

Jamal Ouariachi, Een honger

Amsterdam-Antwerpen, Querido, tweede ‘druk’ (e-book), 2015, ‘gemaakt naar de eerste druk, 2015’.

Jamal Ouariachi gaat zich in deze, nu tien jaar oude, roman op kundige wijze (aanvankelijk weet hij de aandacht wel vast te houden) te buiten aan ontelbare literaire kunstoefeningen van een of andere schrijfcursus voor middelbare scholieren: meervoudige vertelstructuur, verknipte verhaallijnen, ontwrichting van de chronologie, uitgebreide introductie van bijfiguren die na de introductie vrijwel onmiddellijk het toneel weer verlaten, andere veel te uitgebreide descripties van futiele handelingen, polythematiek, metafictionaliteit inclusief commentaar op de metafictionaliteit, allerlei vormen van ironie en quasi-zelfspot en natuurlijk het implementeren van namaaksels van het merendeel van Queneau’s Exercises de Style. Niets verhult daarbij de enorme eigendunk en superioriteitswaan van de centrale vertelinstantie binnen het kader van deze literaire fictie.

Een en ander leidt er wat mij betreft toe dat de schrijver de welwillendheid van de lezer om toch sympathie te ontwikkelen voor zijn al dan niet antipathieke personages en vertellersfiguren grondig ondermijnt. Alleen het doorzichtig uitstellen van het presenteren van het eigenlijke onderwerp van de roman, ten koste van op de werkelijkheid geënte verhalen over enorme hongersnoden in Afrika, wist te voorkomen dat ik de e-reader al te rap aan de wilgen hing.

Pas ruimschoots na de helft van dit toch al langdradige vertelsel is er opeens een hoofdstuk van veertig pagina’s waarin de niet zo sympathieke hoofdpersoon alle ruimte krijgt voor een belabberde apologie van de pedofilie in een betrekkelijk oeverloze monoloog die qua opbouw opzichtig maar losjes geïnspireerd is op Dante’s Goddelijke komedie maar die verder bestaat uit ontelbare met los zand aan elkaar gelijmde hopeloze drogredeneringen; het is verbazingwekkend dat er toch minstens één recensent was die er anno 2015 aanstoot aan nam en het boek alleen om die reden moreel verwerpelijk vond.

Toevallig las ik juist vanochtend in een column van Sander Schimmelpenninck (over een simplistisch filmpje van Caroline van der Plas), eveneens in de Volkskrant, het volgende over het ouderwetse trollen:

In de oorspronkelijke betekenis probeert een trol online ruzie of emotionele reacties uit te lokken, zonder daar verder al te diepe bedoelingen mee te hebben. De trol wil mensen vooral op stang jagen. Hoewel dat natuurlijk weinig eerzaam is, kan dat ook nog een zekere onschuld hebben – als een gebbetje. In de cultuur van radicaal-rechts is trollen, net als ironie, echter geworden tot een dekmantel. De trol doet alsof hij het niet meent, en het slechts ‘trollen’ is, maar meent het wel degelijk. Deze trollen zijn dus feitelijk pseudotrollen geworden, want een ware trol is een nihilist, die alleen de provocatie nastreeft en verder geen politieke doelen heeft.

Het lot was me gunstig gezind: ik had het boek geleend via de digitale bibliotheek, en die instantie trekt na een tijdje, maar niet zonder waarschuwing, de stekker uit het geleende werk. En weg was het boek, terug in de vergetelheid waar het uit op was gedoken. Verlengen van de leentermijn zou zelfkwelling zijn.

Inmiddels heb ik wel, met veel meer plezier, twee maal Changing my Mind van Julian Barnes gelezen, tien keer zo kort, twintig keer beter en interessanter.

Dit bericht kreeg een tweede leven op Neerlandistiek.nl, het online tijdschrift voor taal- en letterkunde.

zaterdag 12 april 2025

Julian Barnes, Changing my Mind

Notting Hill Editions, Mirefoot, Burneside, Kendal 2025. Paperbackje, 57 pagina’s.

Toen hij tachtig was, gaf zakenman Tom Kremer (1930-2017) ruimte aan zijn ambitie ook iets voor de literatuur te betekenen en richtte Notting Hill Editions op waarin het essay kon herleven. In het onderhavige boekje zijn de teksten verzameld van Barnes’ bijdragen aan het programma The Essay van BBC Radio 3 in 2016.

Nu ik al dagen duizelig verzonken ben in de literaire flipperkast van Jamal Ouariachi’s Een honger (2015), is door het tussendoor lezen van dit essaybundeltje die kast eventjes denderend op tilt geslagen. Of: zoals die vele honderden bladzijden dikke Nederlandse roman iets weg heeft van een literair-stilistische rollercoaster, lijkt deze kleine verzameling van uitgebeende, Engelstalige essaytjes op een rustieke rots met ruime restauratieve voorzieningen plus een geparasolde ligstoel op parelend zand met een zachte zonsondergang op de achtergrond.

Barnes’ hier verzamelde (en daarmee: tijdelijk vastgelegde) bedachtzame audio-overdenkingen betreffen de gedurende zijn inmiddels bijna tachtig levensjaren veranderde of veranderende mentale positie ten opzichte van ogenschijnlijk immobiele ideeën over herinneringen, woorden en betekenissen, politiek, boeken (meer in het bijzonder: romans c.q. oeuvres) en leeftijd en tijd. Van rotsvaste overtuigingen kan, achteraf bezien, zeker geen sprake (meer) zijn, en van moreel of andersoortig zwalken evenmin of zelfs nog minder. Zonder te verdwalen of verzanden in obligaat modern of postmodern relativisme, weet Barnes duidelijk te maken dat geen menselijke overtuiging ooit in beton gegoten of graniet gebeiteld kan zijn.

Wat een verademing. Nu kan ik weer verder in die dikke baksteen van Ouariachi.


zaterdag 8 maart 2025

Ursula Parrott, Ex-Wife

Digitale versie op basis van de paperback-heruitgave door Faber & Faber anno 2024. Een eerdere heruitgave verscheen in 1989, nadat het boek lang uit zicht was verdwenen. De roman verscheen, anoniem, in 1929 bij Jonathan Cape and Harison Smith, en was onmiddellijk een bestseller (100.000 exemplaren in het eerste jaar). Al in 1930 werd het verfilmd als The Divorcee; hoofdrolspeelster Norma Shaerer won er een Oscar mee. 

Een kernachtige samenvatting leen ik maar eens van het internet:

Het is 1924 en Peter en Patricia hebben wat een zeer modern huwelijk lijkt te zijn. Beiden drinken. Beiden roken. Beiden werken, Patricia als hoofdcopywriter bij een groot warenhuis. Als het gaat om seks met andere mensen, geloven beiden in 'het eerlijkheidsbeleid'. Totdat ze dat niet meer doen. Of, in ieder geval, totdat Peter dat niet meer doet - en een geschokte, verliefde Patricia merkt dat ze helemaal opnieuw begint, maar deze keer als een ander soort alleenstaande vrouw: de ex-[echtgenote].

Wat er niet in staat, is onder meer dat Peter geen kinderen wilde, maar dat Patricia er toch een kreeg dat evenwel geen lang leven beschoren was. En dat ze erna een tweede kind lieten aborteren. We hebben het trouwens over twee mensen van vèr vóór in de twintig. Wat er ook niet staat, is dat Pat niet meteen scheidt van Pete; ze verkent het vrije, ongebonden leven eerst terwijl ze nog getrouwd is, voor het geval Pete toch terugkomt en zij alsnog met hem zou kunnen leven, want ze is toch ook nog wel dol op hem, ondanks zijn scheve schaats(en). Pas in hoofdstuk XII stapt Pat naar de rechtbank.

Zonder een oordeel over haar gedrag te willen suggereren of impliceren, zou ik Patricia in die tussenperiode typeren als een weloverwogen en modern geklede, rokende en drinkende, zelfstandige, maar twijfelende losbol annex dito feestbeest (eigenlijk was ze dat ook al tijdens haar korte huwelijk met Peter). Ze past, pimpelend en boemelend, goed in wat Jazz-Age New York schijnt te heten (vaak in goed Nederlands aangeduid als the Roaring Twenties).

Het is, mede door de gehanteerde ik-vertelvorm in deze roman, die gerekend kan worden tot wat heet women’s fiction, geen verrassing dat ook Parrott zelf (geboren in 1899) toen ze nog jong was, getrouwd en gescheiden is geraakt. Haar tumultueuze privéleven, lees ik op het internet, omvatte daarna nog eens drie huwelijken, en geruchten over relaties met F. Scott Fitzgerald, Sinclair Lewis en de jazzgitarist Michael Neely Bryan. Ze stierf in 1957 aan kanker in een liefdadigheidsinstelling in New York, nadat ze het fortuin dat ze met haar romans, verhalen en filmscripts had verdiend, tot op de laatste dollarcent had uitgegeven.

Heel avonturenrijk of diepzinnig is de roman niet. Het is meer een heerlijk vlotte vertelling over een onrustig, scabreus en onzeker, maar desniettegenstaand olijk en flierefluiterig leven vol tabak, diners, martini’s en sterker spul (van de drooglegging merk je, afgezien van de gefrequenteerde speakeasies, heel weinig), en vooral heel erg veel onenightstands (waarom hebben we daar nog steeds geen goed Nederlands pendant voor; voor het woord bedoel ik); het is een boek vol flitsende dialogen én dwarrelende streams of consciousness met snedige opmerkingen en navenant heftige, emotionele ontwikkelingen.

Of, om het met een citaat uit de roman zelf te zeggen:

It has gaiety and colour and irrelevancy and futility and glamour as beautifully blended as the ingredients in crêpes suzette.

Dat zegt Patricia’s beste vriendin, Lucia, overigens niet over de roman maar over hun New York én over Gershwins Rhapsody in Blue, die op 12 februari 1924 in première was gegaan en waarvan de vriendinnen aan de lopende band een fonograafopname afspelen en waarvan notenbalkcitaatjes hoofdstuk XII verluchten.

Van daar af aan gaat het langzamerhand beter met Pat: het heen en weer schieten tussen intense afkeer van Peter en onweerstaanbare verliefdheid op hem vlakt af en, ja wel, er komt een andere man, Noel, in beeld tussen nog meer andere mannen, weer een die werkzaam is in de journalistiek (en dus niet altijd in de buurt is) en met de zeer onhandige achtergrond dat hij negen jaar eerder het aangezicht van zijn wettige echtgenote bij een verkeersongeval grotendeels in de prak heeft gereden, en dat zij niet van hem wil scheiden.

Promiscue Pat blijft scherp, ook met innerlijke monoloogjes als deze:

(Being civilized means that one keeps one’s words unrelated to one’s thoughts, when necassary.)

Dat bedenkt ze tijdens de kennismaking met de vrouw van Noel, haar nieuwste geliefde waar ze dan al een jaar mee in de weer is.

Het blijft me verrassen hoe anders de wereld er een eeuw geleden uitzag en hoeveel aspecten gedurende al de tussenliggende jaren steeds hetzelfde lijken te zijn gebleven. Maar klopt mijn beeld van het verleden wel, of laat ik het vervormen door de veel te grote lijnen waarmee zelfs de recente geschiedenis doorgaans geschetst wordt (of documenteer ik me niet juist) en is het een van de bijkomende functies van literatuur om die historische schetsen grondig te nuanceren? Eenzelfde gedachte bekroop me bij het lezen van, om maar wat te noemen (en niet alleen omdat het Internationale Vrouwendag is, nu ik dit tik), Andreas Burniers Het jongensuur, Janet Frames An Angel at My Table en Susan Taubes’ Divorcing.

Met nog 19% te gaan in de roman, werd ik toch weer helemaal het verhaal in getrokken, bijvoorbeeld doordat de vrouw van Noel, die maar niet wil scheiden, Beatrice, het menselijk bestaan op aarde omschrijft als ‘this side of hell’. Het is niet dat ik die gedachte deel, maar soms maakt een bijfiguur in een roman duidelijk dat het, helaas, wel een mogelijke levensvisie is, en voor velen waarschijnlijk zelfs de enig mogelijke.

Nochtans ga ik het einde van het verhaal hier niet verder weergeven. Het is echt heel roerend, wat er nog gebeurt; edelmoedigheid en pathetiek vechten om voorrang; Parrott weet het met veel verve op het papier te krijgen. Ga maar naar de winkel, ga maar lezen.


zondag 9 februari 2025

George Orwell, Animal Farm

 

Digitale uitgave zonder een spatje informatie over de bron van de opgenomen tekst.

Blijkens de aantekening onder het slotwoord (‘but already it was impossible to say which was which.’) is deze fabel geschreven in de periode ‘November 1943-February 1944’, en is ze, blijkens een notitie tussen de twee titelpagina’s die het boek bevat, oorspronkelijk verschenen in ‘1945’. Volgens Wikipedia verscheen het, om precies te zijn, op 17 augustus 1945; qua genre beschouwt deze digiclopedie het boek als ‘a satirical allegorical novella, in the form of a beast fable’.

Het heeft inmiddels de status en/of reputatie een klassieker te zijn, wat misschien verklaart waarom ik het tot voor kort nog niet had gelezen: dat soort boeken valt meestal tegen. Animal Farm maakt ook in dat opzicht zijn reputatie waar. Waarschijnlijk komt dit, onder andere, doordat het niet een erg sterk uitgewerkt verhaal heeft, maar betrekkelijk vluchtig (meer telling dan showing) een opeenvolging van incidenten beschrijft in een ogenschijnlijk volstrekt fictieve en onbestaanbare werkelijkheid.

Ook kan meespelen dat de werkelijkheid die aan het verhaal ten grondslag ligt, het ontstaan van de Stalinistische dictatuur in Rusland na oktober 1917, inmiddels nogal gedateerd is. Anders gezegd: ik ben gewend geraakt aan satire op tv, niet meer aan die op papier; papieren, en zeker literaire satire is in mijn optiek vooral historisch en niet meer actueel. Trouwens, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Orwell ook goed heeft gezien wat er in Hitler-Duitsland gebeurde.

Een beetje lastig vind ik ook het gegeven dat de dieren (varkens, paarden, schapen, honden, kippen en een kraai) nauwelijks geloofwaardig worden geschetst in hun natuurlijke staat, in hun dierlijkheid, als dieren. Ze zijn, met andere woorden, veel te menselijk. De alwetende vertelinstantie (die nu eens via de dieren focaliseert, dan weer eigenzinnige kritiek levert op wat er gebeurt) probeert hier en daar zeker aan te geven dat de dieren serieuze beperkingen hebben, in vergelijking met mensen; zo kunnen de viervoeters niet rechtop lopen, en daardoor kunnen ze minder goed tillen, en daardoor wordt bijvoorbeeld het bouwen van een windmolen een hele opgaaf. Maar kennelijk zijn ze wel in staat om het land te bewerken, de oogst binnen te halen, bier te brouwen, geld te ontwerpen, produceren, en hanteren, een vlag in een mast te hijsen en zo meer en zo verder van die klusjes waar je handen bij nodig hebt.

Daardoor is wat mij betreft het basisconflict in dit verhaal niet geloofwaardig, en dat is dat de dieren in verzet komen tegen hun overheersing en uitbuiting door de mens; ze doen dat niet met hun eigen, dierlijke middelen en eigenschappen (niet vies zijn voor een goor klusje, hun kracht, hun aangeboren kledij, hun goede neus, smakelijk te bereiden voortplantingsproducten en het kunnen vliegen, om even aan te sluiten bij de opsomming hierboven), maar met menselijke karakteristieken. Dat de viervoeters uiteindelijk zelfs op hun achterpoten leren lopen, is wel grappig, maar vreemd blijft het dat wanneer de leider der dieren rechtop gaat, hij ‘a whip in his trotter’ vasthoudt. Daar, specifiek in die ‘trotter’, hapert naar mijn smaak steeds de kwaliteit van de fabel annex allegorie (bij animatiefilmpjes als die van mijn grote held Shaun the Sheep valt me dit probleem gek genoeg helemaal niet op).

De kracht van dit boek zat hem oorspronkelijk in de satire: Orwell nam een destijds bekende, misschien nog niet helemaal onmiddellijk in de nabijheid actuele, maar wel een potentiële en ongewenste politieke machtsstructuur op de korrel.

Ik las dit boek anno 2025 omdat ik op Bluesky (stap toch over, lieve lezer, en laat dat twitter in z’n eigen muskbagger vergaan) met de vertaalster Constance Dreyfuss (@cocotraduction.bsky.social) in gesprek raakte nadat ze berichtte: ‘En ce moment, je travaille sur une traduction de La Ferme des Animaux [...]. Dites moi si vous l’avez lu!’ Toen ik bekende het nog niet gelezen te hebben, omdat er nog zoveel andere boeken op een stapel wachtten, spoorde ze me aan met: ‘C’est sûr, mais celui-ci a l’aventage d’être très court et d’une actualité brûlante’.

Daarmee heeft ze zeker gelijk. De wereld staat, zo niet nu dan wel binnenkort, in de fik als je in de kranten leest wat er in Amerika gebeurt en wat die kleine, geniepige quasi-politieke klootzakjes hier in Nederland en elders daarvan naspelen. Precies dat te grabbel gooien van medemenselijkheid, van edelheid en oprechte, goede bedoelingen, van waarheid en van feiten, van morele consistentie wordt in het kartonnen wereldje van Animal Farm angstaanjagend goed weergegeven. Het boek was actueel toen het, tachtig jaar geleden, verscheen; het is opnieuw verbijsterend actueel. Je gelooft niet dat die stomme schapen zo blind die misdadige varkens achterna kunnen lopen. Maar je ziet het toch gebeuren.

Ook vandaag zien we, zoals ik onlangs via Bluesky in The Guardian las over een nieuwe toneelbewerking van de roman, 

how, little by little, a leader goes from saying, “I am with you” to “I am the chosen one”. How he harnesses minds into paranoia about saboteurs and “enemies of the people”. How he tears up the rules and makes his own. And how power and wealth become ever more controlled by a small group of already powerful people – leaving ordinary people lugging boulders up hills.