Vertaald door Frans van Deursen. Van Oorschot, Amsterdam 2025. Gebonden, zonder stofomslag, met leeslint, 175 pagina’s. Bandontwerp van Boris Snauwaert. 107 x 159 mm.
Wat een wondermooi boekje is dit, van binnen en van buiten. Mijn foto van het omslag doet het werkelijke kleinood geen recht. De grote letters van de titel zijn stevig roze, de kleine zijn wit, het fond is diepgroen. Papier, zetwerk (een klassieke Bembo), opmaak en omslag zijn van typisch Van Oorschotse kwaliteit. Het papier van het binnenwerk heeft een zachte tint, de gedichten zijn zwart gedrukt, de nummers van de gedichten en de letters van de toegevoegde titels van de delen waarin de 154 beroemde gedichten zijn verdeeld, zijn van een fris en smakelijk kersenrood, en het leeslintje is weer roze.
Dit werk van Frans van Deursen is de zestiende integrale Nederlandse vertaling van Shakespeares sonnetten. ’k Las ze nog niet allemaal maar ik kan nu al zeggen dat deze vertalingen van Van Deursen echt heel erg goed zijn; vakwerk. Het is naar mijn indruk dan ook niet helemaal terecht dat Van Deursen in het kleine dankwoord achterin rept van ‘het lef’ van Van Oorschot om dit boekje uit te geven, liever zou ik spreken van het lef van Van Deursen om met de ‘16e zestiende integrale Nederlandse vertaling van Shakespeares sonnetten’ voor de dag te komen. Alleen al deze eeuw waren er al vijf verschenen, en ik had zelf de tweetalige en heel rijk geannoteerde vertaling van Peter Verstegen uit 1993 in de kast staan, eveneens een uitgave van Van Oorschot.
Ik heb nauwelijks naslag gedaan in de Engelstalige editie van de sonnetten, bezorgd door Rex Gibson (1997), die naast Verstegen op de plank staat, om te zien of de vertalingen van Van Deursen wel strikt kloppen (hoewel ik daar nieuwsgierig naar ben, maar dan, wat is dat: een strikt kloppende vertaling); controle lijkt me niet nodig omdat de vertalingen van zijn hand zo fris en consistent klinken, zo soepel de lezer door de meanderende gedachtengangen leiden. Ze hebben hun eigen harteklop.
Aan de vorm van Shakespeares originelen (voor het eerst in een soort piratendruk verschenen in 1609) is nochtans alle recht gedaan: elk gedicht telt natuurlijk veertien regels, is opgebouwd uit drie aaneengeregen kwatrijnen en een (inspringend) distichon oftewel couplet als sprankelend sluitstuk, spitsvondige uitsmijter of clou of klap op de vuurpijl, heeft het strikte rijmschema ababcdcdefefgg, en stevige vijfvoetige, jambische versregels of jambische pentameters, hoe je het noemen wilt, en bij alle gewrochtheid die Shakespeares gedichten nu eenmaal eigen is, een syntactische en logische complexiteit die Van Deursen in niet glad te strijken poogt, zijn alle vertalingen van een overweldigende souplesse. Ze staan op zichzelf.
En verder geen gedoe. Geen gezucht over de last van het vertalen in een voor- of een even lyrisch als klagend nawoord, geen goedbedoelde woordverklaringen, geen tekstverrijking door toelichtende annotatie, geen leeshulp met historische verklaringen; geen ballast. De teksten van Shakespeare, maar dan in het Nederlands, en ik zou haast zeggen: in goed Nederlands. Alsof ze zo gemaakt zijn. En klaar voor nu. Ook voor jou.
Er is ook een luister-uitgave, blijkt uit reclame in het colofon. Ook daar ben ik nieuwsgierig naar, want Van Deursen, onder meer bekend als acteur, begon aan zijn vertalingen toen hem was gevraagd vijf van Shakespeares gedichten voor te lezen en hij geen geschikte vertalingen vond. Die zijn er nu dus wel. Als je zachtjes leest, hoor je ze al. Je gaat ze haast vanzelf hardop lezen, voor wie dan ook.
P.S.
Dat zal je altijd zien: ik heb net iets voor mijn beurt gesproken. Ik was, en ben, nog niet klaar met lezen, en verder lezend kwam ik toch helaas een paar kleinigheidjes tegen.
Zo staat er in sonnet 58:
Dat god – hij maakte mij tot jouw slaaf – verhoed
dat ik mijn neus steek in jouw speels genoegen
Daar, aan het eind van de eerste regel van dit sonnet, zou eigenlijk verhoede hebben moeten staan, de aanvoegende wijs, maar die past hier niet vanwege de steevast correct overgenomen vaste regellengte (tien lettergrepen bij staand eindrijm). Verhoed rijmt op moet in regel drie, en het voert te ver om ook daaraan te gaan rommelen. Het zou dus verhoed’ kunnen zijn, de door middel van de apostrof beknotte vorm van de aanvoegende wijs – misschien een tikkeltje ouderwets, maar dat is Shakespeare inmiddels per se ook.
Ik typte dit voorstel en meteen realiseerde ik me dat Van Deursen helemaal geen apostroffen gebruikt... Dat was iets te kort door de bocht, want ik hoefde maar naar sonnet 55 te bladeren om deze prachtige regel te lezen:
Wanneer de zerk verzakt door ’t slonzig uur
Ik kan dus beter zeggen: Van Deursen maakt opmerkelijk weinig gebruik van de apostrof, terwijl het mij een heel handig hulpmiddel lijkt voor een vertaler om boventallige onbeklemtoonde lettergrepen uit een tekst te werken. Verder terugbladerend zie ik toch enkele gevalletjes van het welbekende ’t en ook ’s, meteen al in respectievelijk sonnet 7 en 1. Maar dat zijn vormen die in het Nederlands van de 21-ste eeuw ook nog gebruikelijk zijn. Andere geapostrofieerde vormen, zoals verhoed’, zijn echt heel schaars bij Van Deursen, nee: geheel afwezig (zeg ik, zonder echt tekstonderzoek gedaan te hebben). De aanvoegende wijs in zijn geheel is schaars in deze vertalingen, maar misschien ook in de Engelse bron, of: door de Schwung van de vertalingen valt ze er niet in op. Ik vermoed bovendien dat ze te ouderwets, te dichterlijk is en niet past in de tegenwoordige spreektaal. Van Deursen zocht immers vertalingen die geschikt waren voor voordracht.
Arme apostrof, hard op weg naar de ondergang in de nevelen des verleden taalgebruiks. In sommige vormen van de genitivus partitivus is het tekentje zelfs officieel verdwenen, las ik. We schrijven kennelijk nog wel iets moois maar niet iets fris’. Ik zocht het op toen ik in sonnet 108 las: ‘maar zó dat het iets fris en jeugdigs houdt.’ Spelling en orthografie, wat een mijnenveld.
In regel 8 van sonnet 72 zou naar mijn smaak (maar moeten we het daar nu wel over hebben?) een apostrofje goed hebben gepast: ‘tot waar de harde waarheid wijselijk zwijgt.’ Omdat het nog kortere wijslijk niet mooi is, ook al genereert de DBNL er in no time 226 literaire gebruiksvoorbeelden van.
In sonnet 58 staat een grammaticale spelfout, als het me toegestaan is daar zout op te strooien. Regel 7 luidt:
ik die geduldig het verlies verdraagt
en jou nooit mijn beproevingen verwijt.
’t Is toch echt: ik die [...] verdraag en [...] verwijt. Mogelijk is de vergissing veroorzaakt door de gelijkvormigheid (zo’n ad hoc et libitum inzetbaar spellingsbeginsel) van de twee persoonsvormen in rijmpositie en ook door een eraan voorafgaande, vergelijkbare maar toch andere en wel correcte constructie in regel 5:
Hou mij (die komt zodra je om me vraagt)
Van een heel andere orde is mijn bedenking bij het slot van sonnet 100, waarin de dichtende ik-figuur zijn muze aanspreekt:
Vereer hem, keer de sikkel van de tijdvóórdat het mes zijn levensdraad doorsnijdt.
Ik raakte in de war door dat mes na de sikkel, ook al weet ik dat een sikkel een soort mes is. Had het dan niet vóórdat dat mes [etc.] kunnen zijn? Nee, want dat klinkt lelijk, dat dat dat.
Toen heb ik toch maar eens gespiekt in de bron. Daar las ik:
Give my love fame faster than Time wastes life,
So thou prevent’st his scythe and crookèd knife.
Dat lijkt wel een hendiadys! Probeer dat er maar eens in het Nederlands in te krijgen... Maar is een middenweg misschien dit:
vóór ’t kromme mes zijn levensdraad dóórsnijdt.
Misschien zelfs beter met Éér aan het begin, voor wat klankspel met Vereer en keer in de regel ervoor. Maar in ieder geval met een apostrof die ruimte schept voor een extra woordje dat ook in de bron besloten ligt; kromme heeft een wat louche bijklank (om niet te zeggen: heeft iets louches), die hier wel past, naar mijn gevoel, wegens crookèd.
Sonnet 116, en dan houd ik op hoor, bevat een klassiek Nederlands foutje:
Zij danst niet naar de pijpen van de tijd
Tijd, die in deze vertalingen niet wordt gepersonifieerd, althans geen hoofdletter krijgt, anders dan in de Engelse bron, heeft in dit cliché niet echt de broek aan maar speelt fluit, vandaar het pijpen, een genominaliseerd werkwoord.
Voor de goede orde: ik lees de Shakespeare-sonnetten van Van Deursen als gewone gedichten, zelfstandige gedichten; zijn vertalingen lenen zich daar heel goed voor juist doordat hij zijn teksten schijnbaar moeiteloos in soepel Nederlands heeft gegoten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten