vrijdag 26 februari 2016

De thuiskomst van Sander Schwartz

Robert Anker, De vergever. Roman. Querido 2016. 158 bladzijden (geen verantwoording, geen dankwoord, geen literatuurlijst; louter roman).

Niet op al zijn proza staat een fotootje van Anker op het achterplat, maar als wel, dan een klassiek klein kiekje, linksboven. En ja, in de loop der jaren vaak een andere, nieuwe foto. De vergever is zijn kleinste roman tot nu toe (even groot maar een kwart minder dik zelfs dan de verhalenbundel Volledig ontstemde piano uit 1994, kleiner en de helft minder dik dan de verhalenbundel Fortuyn en Liefde uit 2009; het novelletje Alpenrood uit 2007 is het kleinste proza van Anker in alle maten). 

De vergever heeft de grootste achterplatfoto van Anker ooit. De blurb staat over zijn hoofd heen gedrukt zelfs; de schrijver kijkt net onder een regel door. Prominent, en zwart, is de kat die hij stevig vasthoudt. Het beest boort je tegemoet met z'n lichtgroene ogen.

Ondanks de geringe omvang is De vergever een heel vol, en rijk boek. Het beslaat bijna heel het leven van Sander Schwartz, ongeveer van zijn zeventiende tot zijn zeventigste. De roman is niet het levensrelaas, de autobiografie, maar bevat wel het levensrelaas van deze onderzoeksjournalist annex romanschrijver annex literair agent annex tekstschrijver. Het is het in de ik-vorm opgestelde relaas van een achteraf bezien mislukt, of gemist leven, een zelfonderzoek ook, een zelfreflectie ontstaan uit of leidend tot een crisis en catharsis, tot zelfinzicht en een emotionele en levensbeschouwelijke zuivering. Het motto, ontleend aan Jorge Louis Borges, liegt er niet om: 'Ik heb de vreselijkste zonde begaan / Die een mens maar begaan kan. Ik ben niet / Gelukkig geweest.'

De vergever is vintage Anker. Sander Schwartz' leven kent de nodige parallellen met dat van andere Anker-helden. Ze groeien op in een dorpje op het platteland, gaan in de woelige jaren zestig studeren in een stad in het westen, raken door dat contrast tussen bescherming en openheid, regelmaat en vrijheid, plichten en mogelijkheden behoorlijk uit het lood en besteden daardoor een groot deel van hun volwassenheid aan het zoeken naar of bevechten van een eigen manier van leven (de titel van Ankers episodische gedicht Goede manieren kan nu even oplichten op het scherm van het geheugen van wie  al wat Anker las).

Nogal wat helden van Anker hebben een heel grote bek en, zonder dat ze het zelf weten, een navenant klein hartje. Prototypisch, in mijn leesautobiografie nochtans, is 'de gevierde acteur David Oosterbaan' die de hoofdrol heeft in Een soort Engeland, de roman uit 2001 waar Anker de Libris Literatuur Prijs 2002 voor kreeg. En Sander Schwartz is net zo'n prototypische pro-actieve seksist als die Oosterbaan, of zoals die eveneens keihard tegen zijn eigen morele lamp lopende geschiedenisleraar Daan Hollander uit Hajar en Daan (2004); en dan zwijg ik nog over dat ongeleide testosteronprojectiel Michiel de Ruyter, die in Oorlogshond (2011) de grenzen van het betamelijke opzienbarend ver weet op te rekken.

Schwartz is, in wezen, heus de kwaadste niet. Dat zou je kunnen zien aan het gemak waarmee hij steeds weer diepverliefd wordt. En ja, tegelijk blijkt daaruit dat het vaak zo diep toch niet zit. Maar dat doorziet hij niet. En de vrouwen op wie hij verliefd wordt, zien het aanvankelijk ook niet (voor zover de lezer dat weet, want die is helemaal afhankelijk van wat Sander Schwartz ziet en vertelt).

Maar nee, eigenlijk is hij ook een grote hufter. Beter: een antipathiek romanpersonage, in de geest van Hermans (ook Schwartz kent deze klassieker). En in diezelfde geest gaat Schwartz dan ook op een haar na helemaal, in een gigantisch drietrapsproces, naar de gallemiezen. Het lot bedeelt hem zoals Dreverhaven zijn zoon Katadreuffe behandelde: het breekt hem vrijwel helemaal af, tot z'n heupen in dit geval qua fysiek, met een dwarslaesie L3.

Eerst wordt hij als journalist regelrecht een burn-out ingefrustreerd doordat hij geen hoofdredacteur kan worden. Weer opgekrabbeld bouwt hij een glansrijke carrière op als romanschrijver: 'Een van de belangrijkste schrijvers van zijn tijd'! In die hoedanigheid kan hij wraak nemen op de journalistiek. Hij wint zelfs 'de prestigieuze Super de Boer Prijs' (€ 50.000). Maar op een gegeven moment heeft, volgens zijn uitgeefster en ook volgens zijn redactrice (gender alert), de tijd of de tijdsgeest hem ingehaald, juist hem, die de belangrijkste schrijver van zijn tijd was. Zijn nieuwste boek willen ze niet uitgeven.

Weer op de been (pun) na die existentiële dreun, stelt Schwarz een voor de liefhebbers uiterst onaangename analyse op van de actuele Nederlandse literatuur en neemt hij wederom bikkelhard wraak, nu als literair agent en - kort door de bocht, omdat ik geen zin zie in het oplepelen van een plotsamenvatting - ontmoet dan de grote liefde van zijn leven.

Kim.

Om nog korter door de bocht te gaan (wie de roman las ziet hier weer een pun): het lijkt wel of Schwartz, dan wel Anker namens hem, Elsschots essay ter inleiding van Kaas volkomen ter harte genomen en in deze roman ten uitvoer gebracht heeft. De lezer weet van te voren dat er wat gaat gebeuren, maar hoe precies en wanneer niet. Dus wordt de lezer steeds weer vol in het narratieve middenrif getroffen en moet hij/ zij naar adem happen om verder te kunnen lezen. Wat dus ook betekent dat de lezer een beetje pathetiek (understatement) en een beetje schmieren (idem) op prijs moet weten te stellen. Het kostte mij geen enkele moeite.

Het eigenaardige van deze roman is dat de titel ontleend is aan een bijfiguur, een ex-collega die door Schwartz finaal naar de makrelen is geholpen (zoals hij trouwens wel meer offers geslacht langs zijn levensweg achterlaat) maar die daarom en daardoor een semi-religieus heilgenootschap in het leven heeft geroepen voor lotgenoten. Zij zijn tot het inzicht gekomen dat het goed is hun beschadigers te vergeven en hun te vragen of zij die vergeving actief willen accepteren. Schwartz gaat een eind mee, maar vergeven? Spijt? Sorry? No way! De vergever van de titel is niet de held, wel een katalysator in dit verhaal.
Deze figuur veroorzaakt een barst in het wereldse bolster van Schwartz. Niet hij alleen. Zeker en vooral ook Kim, Schwartz' grootse en grootste geliefde. Haar monoloog in de Bijenkorf tegen, ja: tégen hem in zijn rolstoel is snoeihaard en raak en - in diepste wezen - zo liefdevol, dat hij wel in moet zien dat hij heel zijn leven verkeerd geleefd heeft. En zo zijn er meer moreel stevige, maar tekstueel vooralsnog wat minder opvallend gepresenteerde rollen weggelegd voor vrouwen in deze roman, voor Marieke, en voor Samira bijvoorbeeld.

En ja, inderdaad, deze roman behelst een geschiedenis van euforie, tegenslag, ondergang, inzicht, loutering en bekering. Het slot heeft zelfs iets van een softerig mindfullnesstractaat. Maar zo iets past heel goed in het oeuvre van Anker. Zijn helden, die allen eigenlijk getuigen van een staat van verschrikking door het besef in de wereld geworpen te zijn, zoeken grosso modo naar een hechte plek in het heden, een er-zijn te midden van de dingen, een origineel thuis. Ankers debuutbundel heet Waar ik nog ben (1979). In later werk zoeken zijn personages nog steeds naar Goede manieren (1989). Meteen na de bundel/het gedicht met die titel verscheen een verhalenbundel met de omineuze, semi-autobiografische titel De thuiskomst van kapitein Rob (1992; pardon: twee verhalen en een brief, blijkens de ondertitel); en het autobiografische is te checken via Negen levens (2005) en het zomerdagboek Innerlijke vaart (2005).

De interferentie die de lezer kan zien tussen dit werk en het leven van de auteur is soms hoogst irritant, in de zin van: kriebelend, omdat ze onmiskenbaar is, maar ook moeilijk te bewijzen is, doordat de heen-en-weer-verwijzingen van een schier postmoderne ironie zijn. De geboorteplaats van Schwartz, zijn latere links-intellectuele ontwikkeling, de locatie Kostverloren, zijn prominent schrijverschap, inclusief de prestigieuze Super de Boer Prijs, de veranderingen in het  literaire klimaat, en niet te vergeten de parenthetische opmerking '(ik heb een kat genomen)'.

Nogal schrijnend is, tot slot, dat de deze gebolsterde, uiteindelijk nogal een-zame hoofdfiguur zijn memoires te boek stelt en daarbij regelmatig de indruk wekt tegen een schare van gelijkgestemden te spreken, als in een kroeg aan een stamtafel. Op tientallen plaatsen spreekt de ik-verteller, die zijn herinneringen met een laptop in de eerste-klas-wachtkamer van Amsterdam CS noteert, de lezer (??) in een generaliserend appel toe met 'wij' (wij mannen met ex-genotes, p. 28), 'jullie' (29, 59, 78, 83, 97, 98, 104, 108, etc. etc.) waardoor hij retorisch een beroep lijkt te doen op een intiem, sympathiek gehoor van participerende mensen ("Goeie vraag!", p. 116). De lezer is per definitie een van de aangesprokenen. Maar 'ze' in de roman reageren nooit, en de lezer kan dat ook niet. Uiteindelijk lijkt Sander erg eenzaam te zijn, ondanks zijn interactieve lawaai.

Tot slot, zei ik. Maar er is nog zo veel meer. Dat zo'n hyperactieve en rusteloze en in wezen welwillende Macher als Schwartz gedwongen wordt in te zien en te erkennen dat uiteindelijk nota bene verveling de grondstemming van zijn leven is geweest! Imponerend. Maar denk niet dat dit boek je met een blij einde de wereld in stuurt: op het laatst staat er een dialoogje van Kim en Sander bij een toevallige ontmoeting:
'Jezus, wat ben jij veranderd,' zei ze laatst,
'Te laat voor ons.'
'Maar niet te laat voor jou,' zei ze en wreef over haar zwangere buik.'

Zo zoetsappig dat het ironisch wordt. Sowieso zit je als lezer steeds op de wip in deze roman. Zoals wanneer de voormalig belangrijkste schrijver van zijn tijd constateert: 'Het enorme belang dat het schrijven voor me had kan ik me bijna niet meer voorstellen'. (155) En dat zegt hij als hij bijna klaar is met het schrijven van deze roman...

Deze roman ga ik binnenkort maar eens voor de derde maal lezen. Ik heb hem nog lang niet uit.

zaterdag 13 februari 2016

Lize Spit, Het smelt

Das Mag Uitgevers, Amsterdam 2016. Paperback, 478 bladzijden.
Terwijl ik nog bezig was met andere boeken, kwamen, voor ik aan Spits debuut kon beginnen, al de recensies vol lof langsgewapperd op papier en internet. Dus onbevooroordeeld lezen was moeilijk. Vreemd genoeg weet ik niet meer waarom iedereen (want zo erg is het wel, lijkt het) deze roman zo goed vindt. Ik heb de criteria, voor zo ver die al uitgeserveerd worden in recensies, niet paraat. Was dit een recensie geweest, dan was het een genrefout geweest dat ik die primaire receptie niet zou samenvatten; maar dit is slechts een leesverslag, een particuliere mening, dus mag ik, vind ik, alles geheel zelf verzinnen wat ik over dit boek te zeggen heb.
Meteen aan het begin deed zich een met de teneur van de recensies instemmend knikken bij mij voor. Ja, inderdaad, dit is een goed, een sterk geschreven boek. Met hier een daar fraaie metaforiek. En dan bedoel ik dat niet als tegenhanger van: hier en daar minder fraaie metaforiek, maar in de zin van: de metaforiek die erin zit, is niet te dik aangebracht, en wel goed. Zoals het hoort met make-up, als het ware. Eén voorbeeld: 'Laurens loopt met zijn armen van zijn lichaam weg alsof hij net iets te hard is opgeblazen.'
En ja, het zwaait mooi heen en weer tussen twee tijdslagen annex verhaallijnen. Pas achteraf, bladerend in de digitale versie, die een inhoudsopgave heeft, zag ik dat de hoofdstukken streng geordend zijn, met steeds een titel met een tijdsaanduiding, een titel met een datum, en een titel met een woordgroep, en dan weer een met een uur, en zo verder in trio's; het uur en de datum schrijden langzaam voort. Tegelijk is er zo veel inhoudelijke interferentie, dat me die strakke structuur tijdens het lezen niet opgevallen was; toch dringt iets van zo'n hecht raster, denk ik, ongemerkt wel tot je lezen door.
Dat Het smelt weer een nogal autobiografische coming of age-roman is, en als zodanig wat dertien-in-een-dozijnerig is als debuut, valt door al de stilistische kwaliteiten niet zo erg meer op. Al helemaal niet doordat er ook een forse dosis tragiek in het verhaal zit. Geweld trouwens ook. Onaangenaam, maar het wordt zo gepresenteerd, dat het mij althans niet wegjoeg.
Wat ik zo goed vind aan deze roman, is - hoe zeg ik dat - de fijnzinnige gedetailleerdheid gecombineerd met een sterke onderkoeldheid van de registratie van al die in wezen nogal wrange wederwaardigheden van Eva, Tesje, Pim, Laurens, en vooral ook Jan. Dat is dus stijl. En wat ik ook goed vind is het ontbreken van relativerende ironie (of anders de schijn van het ontbreken ervan ten gevolge van een goede dosering).
Maar toen ik op pagina 105 was aanbeland, noteerde ik dat het geheel wel allemachtig breed en dun uitgesmeerd is. Het duurt allemaal wel erg lang. Ik bedoel: Joe Speedboot telt maar 315 bladzijden. Kwestie van smaak. Aan alles is te merken dat Spit de taal- en verhaalteugels stevig in handen heeft: ze beheerst haar vak op micro-, meso- en macro-niveau, want eerlijk is eerlijk: de roman gaat (naar het zich laat aanzien welbewust) tergend traag, beheerst en behoedzaam naar het onafwendbaar en gruwelijk einde toe, een einde dat wordt voorafgegaan door een zo mogelijk nog gruwelijker crisis die in maar liefst drie hoofdstukken beschreven wordt. Een tempo, of ritme, dat mede tot uiting komt in de titels van de hoofdstukken van de 'actuele' verhaallijn, die zich uitspreidt van '9.00 uur' tot een paar minuten na '20.00 uur'. Een van de andere verhaallijnen heeft allerlei data in de zomer 2002 als hoofdstuktitels; bepaald geen Summer of Love.
De informatie wordt zeer langzaam opgediend en druppelsgewijs aangevuld. Knap. Vaak ook blijft de informatie maar heel summier, en dat is fraai, want wat er zich in de roman voordoet is, om het lelijk te zeggen, nogal heftig, en een gezwollen verteltrant zou daarbij funest zijn. Maar halverwege dit dikke boek, dat ook nog eens zo strak in zijn rug gelijmd zit dat je kramp in je handen krijgt van het lezen, had ik het er wel een beetje mee gehad, eerlijk gezegd. Dat komt mede doordat het merendeel van de informatie bij de ik-als-vertelster al lang bekend is: ze is aan het woord als ongeveer dertig-jarige en vertelt over wat haar overkwam toen ze rond de dertien was. Veel geheimen had haar eigen geschiedenis niet voor haar. Dus zo bezien zijn al die info-gaten en cliffhangertjes een beetje gezocht. Maar ik kan nu eenmaal niet cursorisch lezen. Ik moet álles lezen (en gelukkig lenen veruit de meeste zinnen van Spit zich daar geheel toe, dat wel). De verveling sloeg toe; de roman transformeerde tot een trommel vol dorpsanekdotiek over mallotige personen, aangelengd met wat langere verhaaldraden. Dat ik toch tot het einde geraakt ben, kan ik alleen maar op het conto van Spits schrijfmeesterschap schrijven.
Achteraf vraag ik me af waarom er niet een stuk of drie afzonderlijke, nog steviger romans uit dit boek zijn gedistilleerd. Een roman over de eigenzinnige, innemende, tragische Eva, een over de steeds verder verstoord rakende Tesje, en een over Jan, bijvoorbeeld. Een soort Eva de Wolf-cyclus, met als rode draad de schrijnende verbrokkeling van de innige band tussen Eva, Pim en Laurens.
De spade op de voorkant van de roman lijkt wellicht een zinspeling op de naam van de auteur, maar als je het boek uit hebt, is het wat ongemakkelijk om het op te pakken, met dat plaatje erop.

P.S.
Lees hier waarom Christophe van Gerrewey de roman niet goed vindt. Ik merk erbij op dat hij begint met bezwaren tegen de stijl; het gaat om stijl- en stelfouten die mij niet op waren gevallen en niet gestoord hebben (terwijl ik daar doorgaans gemakkelijk over struikel). Maar hij komt erop uit dat de roman eigenlijk niets te zeggen heeft, en barst van effectbejag. Snoeihard, maar helder en met argumentatieve citaten betoogd.