woensdag 29 oktober 2014

Gustaaf Peek, Godin, held

Tweede druk [sic] (e-book), Amsterdam 2014. 287 pagina's (of 12738, maar dat alleen als je de letter randdebielgroot instelt).

Zo, die Peek. Die durft. Die ramt me er een roman uit waarin werkelijk ongegeneerd wordt gepijpt, - beft en -neukt zoals in geen jaren meer in de echte (!) literatuur werd gedaan. Niet dat ik dat nodig vind, maar het mag wel opgemerkt worden. Dat wordt het dan ook in de recensies die ik zag. Dus hoeft het niet meer. Bovendien: daar gaat het volgens mij niet om / daar gaat deze roman niet over.

Wat de twee hoofdpersonages, Tessa en Marius, doen, dat kan wel zo en met deze woorden aangeduid worden, met die plompe woorden, maar wat zij eigenlijk doen, qua fabel, is, denk ik: uiting geven, vorm geven aan een oer-gedrevenheid, die der liefde. Voor het eerst dacht ik, deze roman lezende, dat de uitdrukking 'de liefde bedrijven' waarlijk tot leven is gekomen.

Ondertussen is het niet goed als de aandacht alleen maar uitgaat naar dat getamp en -lik en -vinger en -zuig. Van wie wil een mens dat nou eigenlijk wel precies weten? En het zijn geen machines, de personages waar het hier om gaat, geen stupide vunzeriken. Het zijn diepzielshartstochtelijke mensen die tegen alle maatschappelijke klippen op (ze hebben elk een eigen leven en huwelijk) steeds maar van elkaar blijven houden. Het kan en mag eigenlijk allemaal niet, van de omgeving, waar we overigens maar weinig van te lezen krijgen, maar het is, het blijkt ontegenhoudelijk te zijn. Steeds weer, heel hun lange leven lang, komt de onderdrukte, intolerabele liefde, begeerte tot een extatische ontlading. En die is steeds weer op papier gezet in volle eerlijkheid, als je dat zeggen kunt met betrekking tot fictie.

En dan komt er zo'n Volkskrantchagrijn van een juffrouw Serdijn op de proppen met een recensie waarboven de domste kop aller tijden prijkt: 'Goed opgebouwd liefdesverhaal had met een paar seksscènes minder toegekund'. Lulkoek van het kaliber: Goed doordachte Victory Boogie Woogie had met wat minder kleurvlakjes toegekund. Wat zeg ik? Goed gecomponeerde De avonden had met wat minder kale plekken toegekund. Om het luid uit te janken. Nooit van begeerte gehoord. Of passie. Drift.

Dat de roman begint bij het eind van de geschiedenis en vandaar uit (deel V, hoofdstuk 50) terugverteld wordt naar het begin (dat dan niet deel I, hoofdstuk 1, maar hoofdstuk 0 blijkt te zijn) is een prachtige kunstgreep die mij in een alerte houding zette en hield, denk ik. Eigenlijk zou ik een experiment willen uitvoeren: de roman van achter naar voren, dus de geschiedenis-chronolochisch lezen; kijken wat de ervaring dan is. Maar dient nergens toe, omdat ik de roman al gelezen heb: ze krijgen, weet ik, elkaar niet aan het eind. Tessa sterft alleen, vijfentwintig jaar na Marius, denkend aan Marius, die even eenzaam stierf. Het is maar de vraag of ze dat überhaupt wel wilden, elkaar krijgen. Soms de een wel, dan weer even de ander. Maar echt drijvend, aandrijvend, moverend is die vraag/behoefte niet geweest, denk ik, na enkele lezing van de roman. Dat geeft het verhaal een merkwaardig rauw randje. Het motto wordt gevormd door de twee slotregels, van het 87e sonnet van Shakepeare; de openingsregel ervan luidt: 'Farewell, thou art to dear for my possessing'.

Eindelijk weer eens een betrekkelijk epische, levensomspannende vertelling. Niet van dat kleinzielige en navelstaarderige puberleed in een ik-verhaaltje met amechtige zinnetjes. Nee, een voluit gedragen tragiek schuilt er onder deze stilistisch gevarieerde zinnen. En dan ook nog eens een vertelling die ergens eindigt in - als ik het me goed herinner - 2059 (of, minder in de buurt van het pensioen van Ramsey Nasrs remi da rimpel, 2026? Es lebe das e-Buch: even zoeken en daar was de einddatum: 2039) en begint in het gulden-tijdperk (bij nader inzien: de roman bestrijkt ongeveer mijn levenstijdperk, als ik 81 word). Een maatschappelijk relevant, economico-socio-cultureel tijdsbeeld wordt er niet ontworpen. Doeterniettoe. Mensen, individuen, ja: niet verder te verdelen mensen, daar gaat deze roman over. Aarde, water, lucht en vuur. En alle spieren en klieren die hen verbinden. Een roman die ik zo snel mogelijk gelezen wilde hebben, met al snel het plan om hem daarna te herlezen, en dat terwijl ik al maaaanden bezig ben in een andere roman, een alle verdere lectuur belemmerende roman waarvan ik niet weet of die de aandacht wel waard is, 2666 van Roberto Bolaño. De contrasten kunnen niet groter zijn. Bloedstollend saai en monotoon de ene, bloedenerverend de andere. Oeverloos versus dondersgoed en strak gecomponeerd. Lui versus actief. Doods versus pulserend. Gensters tegenover laaiend vuur.

woensdag 1 oktober 2014

La rentrée des classes / Apologie

Het is al week week vijf van blok één. Nog twee onderwijsweken na deze en dan tentamens en herkansingen, en finito basta ten einde is de eerste van de vier collegeperioden. Tijd vliegt als een schaap door 't veen.

Braaf tracht men al zijn colleges voor te bereiden (tien werkgroepuren per week, plus twee bij te wonen hoorcollege-uren) en zijn bibliotheek-, examen- en opleidingscommissievergaderingen, en zijn toetsen op te stellen en te corrigeren en te administreren, en ongemerkt rekt men de werkweek op tot het dubbele van wat de baas denkt dat nodig is voor een en ander, en de tijd vliegt als de schim van een vermagerd schaap door het door verzuurde regen verdunde veen. Zelfs de verbasterde vergelijkingen lijden eronder.

Dit kent men. Men leest handboeken, te bespreken literaire werken, en stukken, natuurlijk, veel stukken, notulen, rapporten, verslagen, jaarroosters. Men denkt aan een feuilleton op Neder-L, 'De verleden tijd van lijken', dat men al lang niet meer las, en men denkt eraan dat er een stapel ligt te wachten en popelt, de nieuwe Hendrix, de nieuwe Gerritsen, de eerste Riem die herlezen moet, Wide Vercnocke, Gadamer die maar stof ligt te verzamelen, maar men is sinds terugkeer van vakantie bezig in een veel te dikke pil, een baksteen, een verkapte quintologie en men bedenkt weer hoe lastig het is om een boek te lezen waarvan men niet bevat hoe omvangrijk het is doordat men er een digitale editie van in/op het dunne e-leesapparaatje heeft staan. Misschien dat men deze maand 2666 van Roberto Balaño ten einde kan lezen, want men is nu zo ver gevorderd dat afhaken heen optie meer is, al komen de verkrachte lijken nu wel zo'n beetje mens neus uit. Men hoopt dat het slotdeel net zo gortdroog maar des niet tegenstaande zo hilarisch is als het eerste. En dat men daarna weer tijd vindt om er iets over te schrijven.