zondag 1 december 2013

Piet Gerbrandy, Vlinderslag

een beurtzang

Amsterdam-Antwerpen: Atlas-Contact 2013. Paperback. 95 blz. (incl. 'Verantwoording'). Boekverzorging: Melle Hammer.

Heel vaak zeg ik tegen studenten en beginnende literatuurlezers dat ze niet van het lieve dichtwerk hoeven ijzen, dat er menigten romans zijn die minstens net zo 'moeilijk' zijn, zo indirect, zo talig. Ik denk dan aan Ulixes, aan al de romannen van Brakman, het proza van de inmiddels ook al dode Krol, en dat van Vogelaar, Verhelst, en, waarom ook niet, Bordewijk. Proza dat niet zo maar effe voor het verhaaltje gelezen kan worden, laat staan genoten. Waar je wel wat voor moet doen. En ik zeg erbij dat er poëzie is die je lezen kan zoals een warm mes door verse boter zijgt. De eend, 'Awater', 'Persephone', Mattheus (daarbij verzwijg ik gemakshalve de clausule: op het eerste gezicht).

Maar er is toch ook steeds weer de poëzie die lijkt te voldoen aan de standaard-vooroordeel-kwalificaties: gedrongen stukken tekst van maximaal een pagina omvang, waarin de dichter de taal geheel naar eigen wil en luim gekneed en -vormd heeft totdat het resultaat kenbaar lijkt en klinkt als een pracht van een klok, een heel carillon zelfs, zij het met, in dit geval, voornamelijk bassen; en het geval is: de jongste bundel van Gebrandy. Die te lezen deed me ook beseffen dat de invloed van hectiek, haast, werkdruk en zo meer ervoor zorgt dat de rust verdwijnt die nodig is voor aandachtig lezen.

Nog steeds is Gerbrandy's werk norsig, lidwoordarm, en vooral bloedmelancholisch. Poëzie die je proeven moet, hard-, nee: luid gelezen liefst. Poëzie waarbij het begrijpen niet dondert, niet in de eerste plaats althans; poëzie die ook zonder begrijpen naar binnen dendert, recht door je ribben in je ziel en je hart, vlak onder je donder, net naast je mieter, en die daar gerust nog dagen lang nagalmt.

En boordevol geleerde referenties, aan klassieke poëzie, die Gerbrandy kent maar die mij althans ongewoon is; referenties ook aan teksten die ik deels of minder dan half maar herken. Maar vooral: die eigen toon.

Meanderende teksten waarin af en toe een kernzin de kop opsteekt. Eerder bleef ik om een mij onbekende reden hangen aan: 'Begeeft het dak dan heten wij dat jammer'. Ook handig voor in het dagelijks leven.

Al een tijdje, om niet te zeggen: reeds acht jaar, voorziet Gerbrandy zijn gedichten niet van titels maar van onderkoppen. In dit geval lijken het me luchthartige ready mades, aangetroffen in kranten en jaarverslagen, zoals 'Niet ieder is voor doe-het-zelver in de wieg gelegd.'

In Vlinderslag staan niet alleen gewone gedichten, ook prozagedichten en een (pseudo?)vertaling van een (pseudo?)laat-antieke dialoog. En sinds Gerbrandy bij de Contact-stal hoort, past zijn werk niet meer in mijn boekenkast (als een late variant van Barbarber, te hoog voor de gewone boekenplank) en wordt het steevast prachtig verzorgd door Melle Hammer (al moet ik er ditmaal bij zeggen dat het boek erg stug in de rug is en dat op één pagina die voetregel mogelijk van de bladzijde loopt; ik hoop maar dat het een bindfoutje is, alleen in mijn exemplaar).

Ik heb deze bundel nog niet voor een kwart onder de knie, en ik weet niet of ik dat wel wil: liever wil ik het boek lezen en herlezen. Ik hoef dit niet te begrijpen. In de laatste tekst van de eerste afdeling, 'Noorderlicht', schrijft Gerbrandy:

Zinnen schrijven waarvan je alleen de boventonen hoort. Waarvan de afzonderlijke woorden tijdens het lezen zonder geheel onhoorbaar te worden de specerijen in de stoofpot zijn. De knechten van de renner in het geel. Handvatten voor het ongrijpbare.
En dergelijke zinnen schrijft hij met al die weerbarstige versregels als: 'Hoe voed je vriend je lucifere lampen?' Je moet er goed bij opletten, want hier is een geverseerd classicus aan het woord die leestekens uit de weg gaat en zware teksten bouwt waardoorheen hij (vergeef me de rammelende beeldspraak) weemoedzware parels strooit als:
Ik heb je niet gezocht. Het was goed zo.
Dat is de melancholie die hier lijkt te heersen:
Hoe ben ik een gebogen man geworden.
En:
Hij zou hier willen marren maar dat gaat niet.
Niet hier en ook niet waar ook want het waait zo.
Het waait zo in de holten van de nacht.
Of:
Niet slaapt het naast wie te mooi is
om lekker te noemen want schoonheid
schoonheid is een grootheid zonder klieren.