zondag 22 september 2013

Anton Valens, Het boek ont

Roman. 5e dr. Antwerpen-Amsterdam: Augustus (maar op het omslag: Atlas-Contact; wat maakt het ook uit) 2012 [1e dr. 2012]. Bib.ex. Paperback 349 bladzijden.

Op pagina 142 had ik het wel gezien met deze meligheid. Hoe plat kan je een onzinnig gegeven uitwalsen? Eerst dacht ik nog dat het wel aardig en absurd was, maar al snel toch ook dat niet meer. Beetje moeilijk doen met een personage dat een boek gaat schrijven dat door een ander personage dan het boek ont genoemd wordt, voorstellenderwijs, terwijl het in eerste instantie ging over een zelfhulpgroep post openen...

Misschien is dit zo'n boek waarvan het leuker is als anderen er over vertellen dan om het zelf te lezen. Maar hoe komt het dan tot vijf drukken in negen maanden? En dan wint de eerste zin ook nog de Tzum-prijs 2013, maar ook daarvan ben ik niet diep onder de indruk, van die zin, bedoel ik.

Dan nog maar even in het kader van de international book week de vijfde zin van pagina 52 erbij gehaald: 'Isebrand trok zijn schouders op, hij kende Meckerings zusters niet.' Ook al niet. Jammer maar helaas.

zondag 15 september 2013

Elvis Peeters, Dinsdag

3e dr. Amsterdam: Podium, 2012 (1e dr. 2012). Bibliotheekexemplaar. Paperback, 171 bladzijden, waarvan ik er met moeite 100 gelezen heb.

Memoires van een zielloze hufter, zou de ondertitel kunnen zijn van dit in een mengeling van eerste- en derdepersoonsvertelling in elkaar getimmerde boek, waarbij het van nul waarde is dat het grammaticale onderscheid gemaakt wordt: of nu het personage het woord krijgt of de vertelinstantie het houdt, het zijn hoe dan ook korte, onopgesmukte, zouteloze zinnen, veelal in rechte schikking, of een vijftienjarige ze heeft genoteerd. Eerder las ik Wij van dezelfde schrijver (ook dat geschreven in samenwerking met Nicole Van Bael, meen ik), waarin ook al gortdroog de meest walgelijke perversies werden opgedist. In dit geval ben ik niet lang na de eerste verkrachting gestopt met lezen.

Meer moet ik er dan eigenlijk niet over zeggen, maar ik had mezelf nu eenmaal als huiswerk opgegeven de gehele kortlijst van de Libris Literatuurprijs 2013 te lezen. En dan moet ik er iets van vinden. Helaas werd mijn huiswerk dus strafwerk. Toch even nagaan hoe de smaakmakers erover denken. In het rapport van de Libris-jury lees ik onder meer dit:

Dat de lezer mededogen kan voelen met een kleurloze everyman, ook na met afschuw en walging van zijn verleden kennis te hebben genomen, getuigt van het superieure schrijverschap van Elvis Peeters, of beter gezegd van het schrijversduo Jos Verlooy en Nicole van Bael, die zonder moreel oordeel te vellen op unieke wijze een veelomvattende geschiedenis hebben vorm gegeven.
Het bedoelt dat de hoofdfiguur in zijn rol als memoreerder op gevorderde leeftijd een kleurloze oude man is in zijn sociale omgeving, die gras snijdt om zijn pannendak mee te isoleren. Kleurloos was dat leven niet, want hij heeft de ene ongemotiveerde rottigheid na de andere uitgehaald. Als je je over de weerzin die dat wekt heen kan zetten, kan je de roman categoriseren als een schelmenroman. Maar dat ik mededogen zou voelen voor zo'n hufter...

Ik laat me door die jury niet in dat pak naaien. Dan hadden die Verlooy en Van Bael toch echt meer stilistische vaardigheden moeten inzetten, meer diepte in deze oppervlakkige vertelling moeten aanbrengen (en een beetje heen en weerhippen tussen toen en nu noem ik nog geen verdieping). En de kunst om allerlei troep zonder moreel oordeel op te dissen, dat is niet meer dan een kunstje. De kunst is een lezer te onthutsen, en daar is enige subtiele vertelkracht voor nodig, lijkt me.

Op het exemplaar dat ik niet uitlas, zit een stickertje dat aangeeft dat de Volkskrant dit boek 'Magistraal' noemt. Ik ben benieuwd uit welke context dat oordeel getrokken is.

Ah, kijk, uit de lead boven de recensie van Daniëlle Serdijn (10-03-2012):

Elvis Peeters schreef een magistrale pendant van David Van Reybroucks Congo. 'We mogen er wel een paar neerleggen, we hebben ook leven geschoten in hun vrouwen.'
Tsja, daar zweeg de spreker stil: Congo las ik niet. Nochtans vind ik de kwalificatie 'magistraal' niet van toepassing op deze roman. Het is verteltechnisch, thematisch, stilistisch niet het schitterende werk van een meester in het vak, het is een mat, schijnbaar gemakzuchtig in elkaar getimmerd dingetje waar de burger lekker van mag gruwen omdat hij beseft dat er veel waars in schuilt. Maar zo'n gruwelijke waarheid moet je wel weten waar te maken in een echte roman.

dinsdag 10 september 2013

[Eefje Jonker], Het dagboek van Eefje Jonker

Bezorgd en van een nawoord voorzien door Robert Anker. 2e 'druk' (e-book). Querido. Amsterdam 2013. 105 of 186 bladzijden, afhankelijk van de positie van het tablet.

Dat is vreemd, om dit boek te lezen als je zo'n beetje alles van Anker al las en een paar weken eerder nog verdiept was in de fictionele editie van Pale Fire.

Op het omslag is 'Eefje Jonker' in de titel opgenomen. Op de titelpagina staat zij bovendien als auteur genoemd. Zowel op het omslag als op de titelpagina wordt Anker als editeur genoemd. Maar als je het boek zo leest dat er twee pagina's naast elkaar worden getoond, dan zie je in de kopregel boven de oneven pagina's 'Robert Anker' staan, als auteur mijns inziens, en boven de even pagina's 'Het dagboek van Eefje Jonker'.

'In 2010', zo noteert Anker in het voorwoord, 'kreeg ik de beschikking over een dagboek dat een tante van mij had bijgehouden van wie niemand in de familie ooit had gehoord (ik noem haar "tante" hoewel het correcte woord "achternicht" zou zijn).' Die tante was ter wereld gekomen als ongewenst kind van een in de familie ongewenste vrouw en werd opgevoed door vrienden van een broer van de verwekker. Op haar achttiende verjaardag, op 11 mei 1928, kreeg Eefje te horen dat ze niet Eefje de Zeeuw maar Eefje Jonker was. Op die dag is ze haar dagboek begonnen, dat ze onregelmatig bijhield in meerdere schoolschriften (waarvan er één verdwenen is), tot 9 mei 1956 (plus nog een ongedateerde notitie).

Een heel korte samenvatting van Eefjes woelige leven geeft ze zelf op 9 mei 1956 (en Anker haalt dit ook aan in zijn nawoord): 'Wat een vreemd leven heb ik achter de rug. Eerst vertellen je ouders dat je hun kind niet bent. Dan ontmoet je de liefste van je leven maar het is wel een vrouw en dat kan dus niet. Dan krijg je ineens een kind dat je achterlaat als ze drie is. Dan ontmoet je [in de oorlog] in de trein een vrouw die je echte moeder blijkt te zijn en die later door de nazi's wordt vermoord. Een joodse, dus dan ben jij ook joods. En nu kom ik na zeventien jaar mijn dochter tegen. Ik begrijp het niet.'

Aanhakend bij de editeur zijn er drie grote lijnen in dat leven aan te wijzen: de ontroerend weerbarstige, frank en vrij vertelde, decennia overspannende liefde voor Elsa, Eefjes steeds terugkerende ervaring van dissociatie en daarmee samenhangend haar denken over identiteit, en haar niet tot volle ontplooiing gekomen tekentalent. Dat alles is samen te brengen onder de noemer van het 'bij zichzelf blijven', een thematiek die niet onbekend is in het oeuvre van Robert Anker (zie een titel als Waar ik nog ben, de problematiek van de verschillende, minder en meer authentieke manieren waarop een leven 'ingevuld' kan worden in Nieuwe veters, en de thematiek van het zoeken naar hoe te leven in Goede manieren bijvoorbeeld). Dat, plus al die luimige interjecties in het dagboekschrijven ('(la maar verder)'), het voorkomen van de uit autobiografische en fictionele werken bekende familieleden van Anker, de flarden dialoog in het West-Fries, Eefjes belangstelling voor moderne Nederlandse literatuur...

Of Anker een Charles Kinbote is, durf ik niet te zeggen, maar de vraag speelde wel de hele lectuur door m'n kop, hoewel Anker zich als editeur bepaald minder op de voorgrond dringt. In het voorwoord stelt hij bijvoorbeeld: 'Wat een ontzettend leuke tante moet dat geweest zijn! [...] In een nawoord heb ik een paar zaken toegelicht maar die krijgen pas betekenis als u het dagboek gelezen heeft. Daarom raad ik u aan dat eerst te doen.' Kinbote daarentegen schrijft: 'My Foreword has been, I trust, not too skimpy. Other notes, arranged in a running commentary, will certainly satisfy the most voracious reader. Although these notes, in conformity with custom, come after the poem, the reader is advised to consult them first and then study the poem with their help, rereading them of course as he goes through its text, and perhaps, after having done with the poem, consulting them a third time so as to complete the picture.'

Afgezien van de nogal onopgesmukte, eenvoudige stijl, had dit inderdaad wel een tekst van Robert Anker zelf kunnen zijn. De stijl, de betoogtrant, en ook het karakter van de hoofdpersoon, heeft bijvoorbeeld niets gemeen met de poeha en bombarie van Oorlogshond. Thematisch misstaat dit dagboek van Eefje niet in Ankers oeuvre. Het leven van Eefje doet zich, neergelegd in het dagboek, voor als een roman, als een roman van Robert Anker. Ook in Eefjes ervaring lijkt haar leven een roman, gezien de opmerking aan het eind van haar resumé: 'Ik begrijp het niet. Het is net of het allemaal niet echt gebeurd is, alsof het een verhaal is over iemand anders, ik voel er ook niets bij, dat is zo gek. Nou ja, vanochtend wel, maar als ik alles overdenk niet.' Dat klinkt me zeer authentiek in de oren. Maar het ziet er toch ook uit als een geraffineerd oplichten van een tipje van een (meta)fictionele sluier. Dan zou dit dagboek aansluiten bij de verteltechniek van die maffe embedded biograaf van Michiel de Ruyter in Ankers (voor?)laatste roman.

zondag 8 september 2013

Christiaan Weijts, Euforie

De arbeiderspers. Utrecht-Amsterdam-Antwerpen. Paperback met flappen. 400 bladzijden. Bibliotheekexemplaar.

Weijts heeft voor dit boek de BNG Literatuurprijs 2012 gekregen. Je kunt het een 'hedendaagse' roman noemen omdat hij onder andere gaat over een terreuraanslag, lijkend op die van 9/11 maar dan verkleind en verplaatst naar Den Haag 2012 (denk ik); daarnaast schetst de roman een beeld van de gymnasiale jongerencultuur anno plm 1992. Een architect wordt, zijns ondanks haast, betrokken bij de afvoer van gewonden; hij is daar alles behalve doortastend en voortvarend in: hij laat een gewonde man los als hij in een andere gewonde het meisje denkt te herkennen op wie hij in zijn gymnasiumtijd stilletjes verliefd was. Vervolgens dingt hij, met zijn architectenbureau, in een publieksprijsvraag mee om een vervangend en monumentaal gebouw te ontwerpen op de plaats van de aanslag (cf. Ground Zero). Voortdurend piekert deze, met een historische schildersnaam gezegende, bouwmeester over dat ontwerp, dat voortdurend verandert, zelfs abstracter wordt; en hoewel er in de roman een quasi-krantenartikel en meerdere quasi-afdrukken van digitale documenten, twee stukjes partituur van Mozarts Requiem en meerdere quasi-getypte krakers- dan wel alto-pamfletjes staan afgedrukt, moet de lezer het wat betreft het gebouwontwerp doen met Vermeers beschrijvingen ervan. Vermeer vat het ontwerp op als een schier metafysisch vraagstuk . Mede daardoor wordt deze roman ook een kunstenaarsroman; niet toevallig is Vermeer in hetzelfde jaar geboren als Weijts (en er zijn wel meer autobiografische trekjes).

De tweede verhaallijn is het klassieke verhaal van de verliefd en volwassen wordende jongeman op de middelbare school. En inderdaad komen de twee lijnen na de aanslag samen. Ook in dat coming of age-verhaal, of moet ik zeggen: in die Bildungsgeschichte, wordt de hoofdfiguur, net als de volwassen versie in de 'actuele' verhaallijn, kortweg 'Vermeer' genoemd. Ik vind dat niet passen bij een vijftien- à zestien-jarig gymnasiastje (want op de derdeklasser concentreert dat verhaal zich) te midden van klasgenoten die alleen bij de voornaam genoemd worden, inclusief de eigenzinnige en daardoor des te aantrekkelijkere Isa. Ik kan me niet voorstellen dat Vestdijk zijn Anton 'Wachter' noemt. (Dat moest ik dus even opzoeken. En gelukkig bleek mijn voorstelling van Terug tot Ina Damman correct: de vent wordt 'Anton' genoemd).

Daar komt bij dat die Johannes Vermeer in zijn puberleeftijd al een bijzonder intellectualistische en cultureel hoogbegaafde indruk maakt (en dat de verteller zich niet inhoudt wat betreft het strooien met klassieke en moderne literaire en muzikale citaten). En daar komt ook bij dat de vertelinstantie annex verteller van beide verhaallijnen er meer van houdt om te essayeren dan om over gebeurtenissen te vertellen: hij schetst bijvoorbeeld meer een gymnasiumwereld door wat elementen op te sommen, aan te stippen, dan dat hij die voor de ogen van deze lezer weet op te roepen. Dat geëssayeer over allerlei onderwerpen, doordringt ook heel de andere verhaallijn, misschien nog wel sterker, omdat Weijts kennelijk al zijn opinies over actuele onderwerpen uit wil venten. Te veel naar mijn smaak, waardoor steeds de gang uit het verhaal raakt. Mede daardoor is het boek niet alleen dik maar ook breed-uitwaaierend en vooral traag, bij tijd en wijle zelfs saai.

Waarom dan toch doorgelezen? Omdat ik andere boeken van de kortlijst van de Libris Literatuurprijs 2012 ook geheel las. Omdat er toch ook iets aantrekkelijk raars in deze roman zit. Onder andere de cursief gezette zinnen, uitroepen. Dat zijn de door Vermeer alleen gedachte, niet feitelijk uitgesproken, heftige en incorrecte, onbeleefde reacties op onaangename situaties. Het ontbreekt er maar net aan of ze waren in het plat Haags weergegeven. Paradoxale verhaalelementen zijn dit: want zijn primaire reacties onderdrukt Vermeer in zijn werkelijkheid, maar deze worden door de cursivering voor de lezer juist zwaar benadrukt. Misschien blijft het boek daardoor wat te 'literairderig', te abstract, te reflexief, te weinig beeldend, te onavontuurlijk, te weinig meeslepend, en is het ook niet spannend, al zitten er ook een fraude-plotlijn in. Maar daar staat wel tegenover dat die onuitgesproken cursieven deel uitmaken van de thematiek van dit boek, die samengevat mag worden met: schijn en wezen, of, om Marc van Oostendorp te volgen: onderstromen.

Ook het mooie scheldwoord 'veenteef' duikt, meen ik, cursief op (later wordt duidelijk dat puber Vermeer het van een van zijn peers heeft geleerd). Dat woord wordt evenwel wat minder mooi doordat het een van de vele, zeer vele seksistische of misogyne kreten in dit boek is. Allemaal aan personages toe te schrijven, natuurlijk, maar daarom nog niet minder irritant. Vrouwen zijn er, zo lijkt het, alleen maar om hun borsten. Maar... toegegeven, een van de mooiste scènes is, vind ik, die waarin de schutterende vijftienjarige Vermeer op een barre voettocht tijdens het gymnasiale winterkamp van zijn bedwelmende Isa een van de in haar bh meegesmokkelde Marsrepen krijgt aangeboden: 'En o, dat vertellen ze je niet, als je naar school gaat, als je de wereld in gaat waar alles knelt en knarst, waar niks te begrijpen is en niks gewoon eens een beetje normáál gaat godverdomme, dat vertellen ze je niet, dat er zulke momenten bestaan, dat zij die Mars, nog warm, wat zacht geworden van het contact met haar naakte huid, dan in je hand legt' en zo verder, pas aan het einde van een bijna tien pagina's lang hoofdstuk pas bijna op de helft van het boek. Hier vallen de perspectiefwisseling, de cursivering en het ongepaste woordgebruik functioneel samen en beelden wederom dat thema uit.

Die cursiveringen zijn doorgaans overbodig, omdat de verteller/-instantie alleen maar via de hoofdpersoon zijn verhaal doet. De cursieven zijn een soort personagetekst van de tweede graad, zoals terzijdes op toneel. Daarnaast zijn er veel passages die in de tweede persoon enkelvoud gesteld zijn, veelal na de intro 'Kom mee'. Die uitnodiging werd in eerste instantie uitgesproken door een agent vlak na de aanslag: hij sommeerde met die woorden Vermeer mee te gaan de tramtunnel in, de onderwereld in, de andere, verborgen wereld. Verderop in het boek leidt 'Kom mee' vaak een afdaling in het verleden. Het hele boek is in zekere zin tweeslachtig, hecht doortimmerd tweeslachtig, tot de hoofdstuknummering aan toe: de hoofdstukken van de actuele vertelling zijn Arabisch, die van de gymnasiumvertelling Romeins genummerd; de nummering is wel doorlopend, tot en met '43', tevens het aantal doden dat bij de aanslag is gevallen. Zo blijkt deze roman eigenlijk (ook) het monument te zijn dat Vermeer ontwerpt. Zoals er sprake is van een echt ontwerp van het monument-gebouw en daarnaast een schaduw-ontwerp dat alleen dient om de opdracht binnen te halen en niet geheel realiseerbaar is. Zoals kortom ongeveer alles in het leven niet is wat het lijkt of niet lijkt wat het is.

Die cursiveringen van vloeken en andere erupties zijn zo vreemd omdat de roman goeddeels in de erlebte Rede is geschreven, inclusief rare zinnen als: 'Hem plaagde juist het tegendeel: geobsedeerd als hij was met het grotere verband blokkeerde hij en ontbeerde hem het vermogen tot spelen.' Maar erger is dat er naast erlebte Rede, naast de passages in de je-vorm en naast die gecursiveerde gevallen van eruptief soliloquium ook nog een expliciete auctoriale verteller optreedt: 'Hij vroeg zich - we zagen het - bij elke keuze af [...].' En 'we zagen nu juist dat ze begáán was met het lot van dieren [...].' Een auctoriale verteller in pluralis majestatis of als samenzweerder met de verzwegen lezer. En daar weer naast is er de suggestie dat het Johan Vermeer zelf is, die deze tekst noteert: 'je hebt de aantekeningen die je sinds de aanslag maakte rond het ontwerpproces uitgewerkt tot dit verslag.' En: 'Je hebt jezelf beschreven en toegesproken'. En: 'Dit, zou hij twee decennia later pas begrijpen als hij het opschrijft, [...].' Daarmee is deze roman wel een heel erg volgestopt bouwwerk geworden.