vrijdag 30 april 2010

Minke Douwesz, Weg

Minke Douwesz, Weg4e dr. Van Oorschot, Amsterdam augustus 2009 (1e dr. april 2009). Paperback met flappen, 575 bladzijden. Douwesz ontving er de Opzij Literatuurprijs voor.

Triomf, triomf! Heft aan mijn luit
Want deze lezer zucht: het boek is uit.

Wat een bevalling. Bepaald geen vlotte partus.

Toen ik nog niet ver gevorderd was, schreef ik, bij nader inzien al te optimistisch:
het is een hyperrealistische vertelling met alle aandacht voor de psyche van vooral de hoofdfiguur, de gynaecologe Edith Heringa. Als ze ergens binnenstapt, beschrijft Douwesz ook dat eerst de deur wordt opengedaan, nadat Edith heeft aangebeld; dat de deur dan weer dichtgaat, en dat de jas van Edith wordt opgehangen, aan een haakje of een knaapje, al naar gelang de eigenaardigheid van de betreffende kapstok, en dat Edith en haar gastvrouw vervolgens door de tochtdeur de gang inlopen, gastvrouw voorop, naar de huiskamerdeur, die... Maar ondanks dat enigszins trage tempo en ondanks de breedvoerigheid en explicietheid der beschrijvingen en ondanks het totaal ontbreken van enige stilistische Schwung kan ik het boek maar niet wegleggen, ook al denk ik regelmatig: 'Edith, mens, schiet eens op, doe eens wat, ram die norse, halsstarrige vriendin van je je huis uit', en ook al geloof ik geen hout van haar overwegingen betreffende anorexia waarmee ze haar proefschrift probeert af te ronden. Het boek boeit me, hoe lang het ook duurt, en misschien wel mede doordat het zo lekker lang duurt; zonder denigrerend te willen doen: het heeft wat van de kluisterende kracht van Dallas of Dynasty (moet je van houden, ja). Ik geloof dat het proza van Douwesz wel vergeleken wordt met dat van Voskuil; zou kunnen, maar met Voskuil doe je mij geen plezier, met Douwes wel, al sta ik er tegelijkertijd versteld van dat ik zo veel tijd in het lezen van een roman stop. Belangeloos welgevallen.
Inmiddels heb ik het boek uit. En van dat welgevallen is weinig over. Heel lang dacht ik: er gaat wat gebeuren, er komt een ontwikkeling, er gaat hier iets gigantisch ontsporen, de teckel wordt hysterisch, de ezels slaan op hol, kortom: het surrealisme steekt dra zijn spokige kop op en ontketent een helse psychische terreur die de struise heldin het zwavel in stort en haar mokkige antagoniste doet zegevieren.

Maar: de roeivereniging heeft na jaren weer een plek open, papa helpt Edith een hek te timmeren, norse vriendin Nora gaat elders wonen, Edith installeert een nieuwe boekenkast en formuleert voor de vuist weg wat stellingen voor haar proefschrift dat na enig piekeren toch is afgerond, vriendin Loes besluit toch maar haar echtgenoot naar Amerika te volgen, en Edith en haar vader gaan, met de sousafoon op een extra stoel, en ondanks pa's hoogtevrees, per vliegtuig naar London om het eindexamenfeest van een nicht respectievelijk kleinkind luister bij te zetten. Triomf, triomf.

Geen peper, geen zout, geen knoflook, geen pit, geen kracht, en al helemaal geen vaart, geen prikkel, geen diepgang, geen absurdisme, geen tragiek. Burgerdramatiek, ditjes en datjes, lifjes en lafjes, geteut, geruzie en gesteggel, theetje hier, wodkaatje daar, de ezels naar binnen, de hond naar buiten, buurmeisje met brandwonden, auto met lekke band. Huiskamerrealisme van de ergste negentiende-eeuwse soort, ware het niet dat de naam Pim Fortuyn gebruikt wordt, ijdel gebruikt wordt, althans, Fortuyn wordt er - als ik dat zo zeggen kan - met de haren bij gesleept (Norma doet waarschijnlijk aan dierenwelzijnsactivisme).

Nuance: het gaat hier om een huiskamer waarin een lesbisch stel samenwoont en ruziet en op het eind gescheiden verderleeft. Maar - en dat is anderzijds wel aardig - dat het een lesbisch stel betreft, voegt niets of niemendal toe aan het boek en het doet er ook niets aan af. Het had net zo goed over Sjonnie en Anita kunnen gaan; die kunnen ook vegetarisch op een boerderijtje in het oosten des lands wonen en bekvechten.

Nuance: de focalisatie ligt volledig bij Edith, het woord heeft doorgaans de vertelinstantie, die dus voortdurend onderscheid moet maken tussen Edith en Norma (of andere vriendinnen). En die vertelinstantie doet dit niet door steeds de eigennamen te noemen, maar ook door, zeker na directe rede, heel subtiel te wisselen tussen 'ze' en 'zij'. Het werkt. Die techniek kende ik nog niet uit andere romans. Het heeft me tot de nog niet onderzochte vraag geleid: hoe lost een vertelinstantie dat op in een ruzieroman over een mannelijk homosexueel stel, want het Nederlands kent, vreemd genoeg, niet het onderscheid tussen 'hij' en 'he'.

Zo kan ik, 't was even zoeken, toch nog positief afronden op deze regenachtige Oranjedag.

1 opmerking:

Fabian Stolk zei

Bekroond met de Anna Bijns-prijs 2012.